Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De goddeloze, [8]gelijk hij zijn neus omhoog steekt, [9]onderzoekt niet; [10]al zijn gedachten zijn, dat er geen God is. 8. Hebr. naar de hoogheid, of opsteking, opheffing zijns aangezichts, of zijns gelaats, van zijn neus, zijns toorns; dat is, naar de trotsheid en smadelijke verachting van goed onderwijs, die hij in zijn ganse gelaat en alle gebaren toont; gelijk de hoogheid des harten; hfdst.131 vs.1, en des geestes, Spreuk.16:18, de inwendige trotsheid of hoogmoed betekent, alzo de hoogheid der ogen, hfdst.18 vs.28, en hfdst.101 vs.5, en hier des aangezichts, of van den neus, de uitwendige. 9. Of hij wel of kwalijk doe, nergens naar vragende. Anders, hij zoekt [God] niet, uit hfdst.14 vs.2. 10. Anders, [in] al zijn listige aanslagen is God niet.